Boekenweek 2009 is van start gegaan. Het boekenweekgeschenk is geschreven door Tim Krabbé (Een tafel vol vlinders) en het boekenweekessay door Midas Dekkers (Piep. Een kleine biologie der letteren.) Het thema voor de boekenweek dit jaar is het dier in de literatuur. Ik moest hierbij automatisch terugdenken aan Kees Buddingh’. Kees heeft veel gedichten geschreven over fictieve dieren, de zogeheten gorgelrijmen. Hij en zijn vrouw waren goede vrienden van mijn ouders. Soms droeg hij dan wel eens zo’n gedicht voor, en juist zijn manier van voordragen blijft je bij: een nasale beetje slepende stem.
Een heel bekend gedicht van hem is:

De blauwbilgorgel

Ik ben een blauwbilgorgel.
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan.
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban!

Ik ben een blauwbilgorgel.
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!

Ik ben een blauwbilgorgel.
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!

Ik ben een blauwbilgorgel.
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! ga heen! ga heen!

In dezelfde serie gorgelrijmen de volgende gedichten over fictieve dieren:

De krillemonus

Ken je de krillemonus niet?
O, je kent hem vast als je hem ziet.

Hij heeft een bibliofiele kop
met fijne sprietjes gras erop,

een mond, een neus, en dertien oren
(zeven opzij en zes van voren).

En aan zijn brimmel hangt een bord
met ‘Hier liever geen vuil gestort’.

Zwerf maar rond langs ’s heren wegen,
dan kom je ‘m vast een keer tegen.

De bozbezbozzel

De bozbezbozzel lijkt wat op
een jenk, maar heeft een klein’re kop.
Zijn poten staan reeds twee aan twee
als eenmaal bij het stekelree.

Hij hinnikt als een maliepaard,
en als het sneeuwt heeft hij een staart.

Wanneer die staart zijn kop zou zijn,
was hij precies een spieringzwijn.

En als hij zeven staarten had,
een kolossale kolbakrat.

Nu lijkt hij nog het meeste op
een jenk, maar met een klein’re kop.

Kees Buddingh’ was iemand die poëzie wist te maken van alledaagse observaties. Soms nonsenspoëzie. Vaak humorvol. Enkele beroemde voorbeelden:

Pluk de dag

Vanochtend, na het ontbijt,
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het 4 oz net formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich spread.

Natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich spread-dekseltje
ook op het marmite-potje paste.

En jawel hoor: het paste eveneens.

Geen schaartje

‘Hé, dat lijkt wel een schaartje,
wat daar op de grond ligt,’ dacht ik,
‘een stoffig, grijsgroen schaartje’.

Maar toen ik beter keek zag ik
dat het geen schaartje was,
maar een elastiekje, ineengekringeld
in de vorm van een schaartje.

Kroket

Op het schemerige station
stak de jongen
een dikke bruine tong naar mij uit.

Hij tilde zijn rechterhand op,
pakte de tong beet,
beet een stuk eraf en liet
zijn hand weer zakken: het was

zijn tong niet, maar een kroketje.

In 2004 is het Buddingh’-genootschap opgericht, om diens literaire en artistieke nalatenschap te bestuderen en te categoriseren. Er zijn werken opnieuw uitgegeven. Er zijn wandelingen door Dordrecht die Buddingh’ in het boek ‘Dordt, wat zal ik ervan zeggen’ beschrijft, op podcast gezet.
Merk op dat je het hebt over C. Buddingh’ (de C van Cornelis), en over Kees Buddingh’, Kees als roepnaam met een K.

Tot slot een beroemde filosofische en praktische strofe uit zijn kachelgedichtenserie:

hoeveel men ook van elkaar houdt,
op den duur kan men niet zonder kachel….