Vandaag, twintig jaar geleden, belde ik een bridgevriend op. Aan de andere kant van de lijn nam iemand op die ik niet kende. Ik vroeg naar de vriend, maar die woonde daar niet, en die kende zij niet. ‘O, dan heb ik een verkeerd nummer ingetoetst. Sorry.’ ‘Geeft niet hoor, Gerrit.’ We verbraken de verbinding.
Ik belde mijn bridgepartner, maar er bleef bij mij iets knagen: ze noemde mij, foutbeller, Gerrit. Dat klonk zo persoonlijk. Ik besloot haar nog een keer te bellen. Ik wist wat ik fout getoetst had: het laatste cijfer moest geen 1 zijn maar een 2.
We praatten wat over en weer. Totdat ze terzake kwam: of we meteen bij café Weemoed zouden kunnen afspreken. (‘Dan kan ik korte metten maken met deze situatie, en kunnen we weer over tot de orde van de dag,’ zo dacht ze.)
Het liep anders. Van het één kwam het ander. We verkasten naar De Plaats, een café, waar later op de avond ook ruimte was om te swingen. Het was gezellig. Ik bracht haar met de fiets naar haar auto. We spraken zelfs af om over een maand naar de film ‘An angel at my table’ te gaan.
Dat was het plan. We hadden echter al veel eerder contact met elkaar. Ik at konijn tijdens de kerst bij haar, ik nodigde haar uit als bridgepartner bij café De Ring. Enzovoorts, enzovoorts.
Het is nu twintig jaar later. We hebben het nog steeds gezellig. Partner en ik.