Jaren geleden hebben we eens een kraam op een rommelmarkt gehuurd om van een aantal van onze overtollige spullen af te komen. We hadden toen wel wat verkocht, maar een gat sloeg het niet. We zijn niet in de wieg gelegd als verkopers.
Afgelopen zondag deed partner een nieuwe poging. Samen met haar zus, en een viertal kennissen kregen ze de beschikking over tien tafels. Anderhalf uur voordat de zaal open zou gaan, mochten de verkopers naar binnen om hun tafels in te richten. Natuurlijk hadden wij ons enigszins verkeken op de afmetingen van de ons toebedeelde tafels. In no time lag ons deel vol. Enkele dozen onder de tafels geschoven, maar de rest moest toch echt in de auto en in het karretje blijven. ‘Als de verkoop hard gaat, kunnen we altijd nog bij pakken.’
Een merkwaardig fenomeen speelde zich af: je zou verwachten dat de mensen die hun spulletjes ter verkoop aanboden, dit deden om ruimte te kweken, om adem te kunnen halen, om meer loopruimte in huis te hebben, meer kastruimte, noem maar op. Als de inkomsten het staangeld overtreffen, is dat meegenomen. Maar nee. Zodra de verkopers de spulletjes op hun tafels uitgestald hadden, liepen ze rond langs de andere kraamhouders. Op zoek naar krenten in de pap. Nog voor het publiek maar de kans kreeg om een bepaald gewild product te kopen. En zo kan het gebeuren dat je met net zoveel spullen weggaat als dat je gekomen bent. Voor veel mensen/verkopers zijn die rommelmarkten meer ruilbeurzen.
Partner had redelijke zaken gedaan. Maar het ging nou ook weer niet zo goed, dat er vanuit het karretje bijgevuld moest worden.
Er komt vast nog een volgende gelegenheid.